Geduld is een schone zaak
En zo stond de oude dame ongegeneerd haar verhaal
te houden, terwijl er steeds meer klanten binnendruppelden, en er steeds meer
druppels van irritatie op het hoge voorhoofd van de slager, dat door het ontbreken
van elke haarlijn plaats kon bieden aan een aanzienlijk aantal druppels, hun
intrek namen.
“Twee blinde vinken,” zei de oude dame met
opgeheven stem, waarop de slager, blij als een kind nu zij toch echt bij haar
bestelling was aanbeland, met nat voorhoofd de gekoelde vitrine indook; wat
hem, zo bleek later, een voorhoofdsholteontsteking zou opleveren. De oude vrouw
hervatte haar verhaal, “Twee blinde vinken, zeg ik u,” waarop de slager al
hangend met licht bevroren voorhoofd vanuit de vitrine hevig instemmend enkel
druppels van het hoge voorhoofd knikte, en, voor zover mogelijk, nóg verder de vitrine indook. “Die
twee doerakken van kleinkinderen vlogen als blinde vinken door de kamer, beste
man.”
De beste man keek verbaasd en wat bedroefd vanuit
de vitrine omhoog, en vreesde dat de oude dame toch niet bij haar bestelling
was aangekomen.
“Echte doerakken,” herhaalde de oude vrouw, en wederom
met opgeheven stem.
“Geen blinde vinken?” vroeg de verwarde slager vanuit
de gekoelde vitrine, die hierbij de nare klant wanhopig aankeek.
“U hoort me toch wel. Doerakken, beste man,” zei
de oude dame geïrriteerd, en herhaalde het nog maar eens, “doerakken!”
De slager trok zich verslagen terug uit de vitrine,
waarbij een druppel van zijn hoge voorhoofd afdroop, en tot zijn ontsteltenis
een ongeduldige klant dit voorbeeld ter harte nam, en ook afdroop—in hoeverre
je zo’n klant natuurlijk ongeduldig kunt noemen, daar deze dit getreuzel zeker
al 15 minuten had moeten aanschouwen. Met het schaamrood op de wangen fronste
de slager zijn wenkbrauwen, en keek met moeilijk gezicht naar de eerstvolgende
klant, een schattig meisje dat, met in haar handen het boodschappenlijstje dat
zij van moeders had meegekregen, de wanhopige blik van de slager in haar
richting als startsein beschouwde het meegekregen lijstje voor te dragen. Dit
deed het schattige meisje met zulke verve alsof zij op weg naar de slager dit
diverse malen had gerepeteerd, en stond dan ook vol trots toen zij ongeschonden
aan het eind van haar lijstje was aangekomen. De slager was zo ontdaan van deze
voordracht dat er pardoes enkele druppels in zijn ogen ontstonden, die hij met
gepaste mannelijkheid van zich afschudde, waarop het meisje eerstens een
ogenblik treurig keek, daar zij in de veronderstelling was de slager haar niet
kon helpen en dus met lege handjes terug naar moeders moest, maar vervolgens
een grote glimlach opzette toen de slager de twee ons achterham die bovenaan
het lijstje prijkte, begon te preparen. Dit tot groot ongenoegen van de oude dame
die toch echt van mening was dat er hier voorgedrongen werd, wat echt niet kon,
hoe schattig het meisje ook. De oude vrouw rukte daarop het lijstje uit de
handjes van het meisje, keek hier een ogenblik peinzend naar, en, komend tot de
conclusie dat er niets voor haarzelf opstond, verscheurde dit voor de ogen van
het schattige meisje, waarop wederom een aantal druppels in de ogen van de slager
ontstonden.
“Maar dat kunt u niet maken,” reageerde de slager
verbaasd en ontdaan. “Maak dat u
wegkomt,” mompelde hij erachteraan, wat helaas door niemand, en al helemaal
niet door de oude vrouw, gehoord werd.
“Nog zo’n doerak,” uitte de oude dame zich fel in
de richting van het schattige meisje, en wendde zich vervolgens weer tot de
slager. “Doerakken zijn het, zeg ik u, beste man. Deze dienen met harde hand
opgevoed te worden. Zoals dat vroeger werd gedaan. Dan wordt er tenminste
geluisterd.”
De slager was onthutst. Het schattige meisje ook,
en vloog in tranen de winkel uit, gevolgd door bijna alle aanwezige klanten én de aangeslagen slager die ook
op het punt stond de zaak te verlaten, en wel met een flink aantal druppels op
zowel het voorhoofd als in de ogen. Echter, hij had zijn schort nog niet
afgedaan of hij werd al terechtgesteld:
“En waar denkt u dat u heengaat?” zei de oude
vrouw met gebruikelijke opgeheven stem; en pas toen de slager met een angstige
blik in haar richting keek, vervolgde zij met “beste man” op een dusdanig
neerdunkende toon dat de beste man zichzelf in twijfel begon te trekken. Snel
deed de beste man dan ook zijn schort weer voor, en vroeg—te beleefd naar mijn
nederige mening—wat de oude vrouw wenste. Zij wenste een hele hoop, zo bleek
een kleine tien minuten later, toen ook bleek dat al haar wensen nooit vervuld
zijn geworden. De oude vrouw kreeg bij deze openhartige uitlating pardoes ook
enkele druppels in de ogen, en barstte een klein ogenblik later in tranen uit.
De slager wist zich hier geen raad mee, wilde zijn schort afdoen om als zakdoek
aan te bieden, toen hij opnieuw hard en meedogenloos terecht werd gesteld. “Nu
ja, bent u weer van plan weg te gaan,” zei de oude vrouw, met haar stem meer
opgeheven dan ooit, en met haar mouwen haar tranen droogwrijvend. De slager
deed hierop wederom zijn schort voor, en uit angst voor continuering van haar
openhartigheid, hield het op een schamele “Zegt u het nu maar.” En dat heeft de
brave man geweten: de oude vrouw ratelde hierop nogmaals een dikke 20 minuten
door, tot de slager er echt genoeg van had, zijn schort voorgoed afdeed, en
weglopend zei: “U zoekt het maar uit!”
L. Prietpraat