Met bijdragen van L. Prietpraat en G. Zwets,
onder het toeziend oog van emeritus hoogleraar N. Sonderlingh, daarbij het andere oog stevig en steevast toeknijpend.

Kranig

Het was niet te versmaden vond zij. Het was onterecht. Onrechtvaardig was het ook. Zij vond er een hoop van, maar niet het juiste, zo achtte de statige meneer die tegenover haar zat.
“U kunt dit nu wel vinden,” zei de statige meneer met een blik die ook niet te versmaden was, “maar daar heb ik totaal geen boodschap aan. Begrijpt u?”
Nou, dat begreep de vrouw natuurlijk niet, en schoof de stoel waarop zij zat met een ferme handbeweging onder haar vandaan. De stoel viel om, en klapte met een behoorlijk kabaal op de linoleum vloer. De statige man ging staan (de vrouw had deze positie al ingenomen) en keek de vrouw indringend aan.
“Weet u wat u moet doen?” zei hij met vragende stem, zonder ook maar enig antwoord te verwachten.
“Dat weet ik donders goed,” antwoordde de vrouw tot grote verbazing van de statige man die met nog grotere verbazing gadesloeg hoe zij volledig ontregelt de kamer uitliep. Zij smeet de deur hard achter zich dicht, en ging vervolgens een behoorlijk potje janken.
Je houdt je natuurlijk goed tijdens een functioneringsgesprek, en zo’n huiluitbarsting is begrijpelijk, want het gaat je niet in de koude kleren zitten.
“Alles goed met u?” vroeg een vriendelijke medewerkster van het wetenschappelijk instituut.
De jankende vrouw schudde het hoofd en daarmee enkele van de vele tranen van haar wangen. De overige tranen veegde zij weg met de mouwen van haar vestje.
“Het kan best een beetje een bullebak zijn,” erkende de vriendelijke medewerkster. Zo gaan mijn functioneringsgesprekken ook meestal. Maar trek het je niet teveel aan hoor; hij is het zo weer vergeten.”
Deze zin was nog niet uitgesproken of de deur knalde open, en in de opening stond de bullebak, met een brede glimlach op het gelaat. Hij wendde het gezicht tot de verdrietige vrouw die op haar hurken zat, en keek haar vredelievend aan. “Kom, kom, recht uzelf. U hoeft uzelf niets te verwijten. Dit kan iedereen overkomen. Wees flink mevrouwtje, het zal er nog wel eens harder aan toegaan,” zei de bullebak, die niets aan statigheid had ingeboet, “en nu weer aan het werk!”
De vrouw rechtte zichzelf, en droop af met de schrik in het lijf. Zo ging het er hier dus aan toe. Ze was er voor gewaarschuwd dat zoiets zou gebeuren, maar hopen doe je het niet. Nu had ze het dan ook zelf meegemaakt, en inderdaad, wennen was het wel. Maar opluchten deed het ook. De vrouw ging snel weer aan het werk, met hernieuwde inzet, en zelfs een bescheiden glimlach op het gelaat. Ze had zich best kranig gehouden.
G. Zwets